In het hooi met… Jack van Dijck

Tekst: Colinda van Ekris | Beeld: Jolien Pastoors

Het verkrijgen van een vergunning wordt door veel boeren gezien als een langdradig wettelijk touwtrekken. Wanneer de plannen binnen de gewenste wettelijke kaders geschetst worden, is er geen ambtenaar die de vergunningaanvraag afkeurt. Maar, hoe staat het met de relatie met de buurt? Jack van Dijck (50) weet vanuit zijn functie bij Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) hoe belangrijk het gesprek met de omliggende partijen kan zijn.

Welke rol heeft ODBN in het vergunningstraject?

“Op het moment dat er een vergunningsaanvraag bij de gemeente binnenkomt, wordt deze naar ons doorgestuurd. Mijn collega’s toetsen deze aanvraag en controleren of het plan past binnen de gestelde kaders. Wanneer dit het geval is adviseren wij de gemeente de vergunning te verlenen.”

Dat klinkt redelijk eenvoudig…  

“De tijd waarin je zomaar een vergunning krijgt is voorbij. Er zijn wettelijke bepalingen die niet altijd even eenvoudig zijn. Als ondernemer moet je weten wat de spelregels zijn. Wanneer tussentijds de spelregels veranderen, belemmert dit de vergunningsprocedure. Bijvoorbeeld wanneer de provincie extra maatregelen neemt op ammoniakuitstoot. Als vergunningsaanvrager moet je dan tussentijds de aanvraag aanpassen. In die zin is de overheid onvoorspelbaar maar ze heeft vaak een goede onderbouwing. De provincie Brabant laat ondernemers met de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) zelf bepalen waar ze in hun onderneming op in zetten.”

Jouw werk voor ODBN bestaat uit het begeleiden van processen gekoppeld aan vergunningstrajecten.

“Ik vind het heel belangrijk dat buren elkaar nog kunnen groeten. Wanneer er weerstand vanuit de omgeving is en de rechter uitspraak moet doen krijgt de boer vaak gelijk. De rechter toetst immers aan wettelijke uitgangspunten. Maar kun je elkaar dan nog wel aankijken? Op plekken waar een vergunningsaanvraag veel gedoe veroorzaakt en de gemoederen hoog oplopen, ga ik in gesprek met betrokkenen: de boer, de buurt en de wethouder of ambtenaar van de gemeente. Ik probeer ze oprecht te spiegelen.”

Boeren moeten dus veranderen…

“Boeren kunnen twee dingen doen: een fatsoenlijk gesprek aangaan of de burger laten verliezen als het tot een rechtszaak komt. Ik zou graag zien dat een boer zich ook verplaatst in zijn omgeving. Hij moet de klachten vóór zijn, op lange termijn denken. Mijn tip: kijk hoe je de zorgen van de omgeving een plek kunt geven in jouw bedrijfsplan. Als boer moet je eerst luisteren naar wat de omgeving zegt, soms is dat even slikken. Denk vervolgens na over wat ze zeggen, kijk of je een voorstel voor een aanpassing kunt doen en ga hierover met hen in gesprek. Ook al past de aanpassing niet binnen de kaders die door de gemeente zijn opgelegd, wanneer de omgeving ook tevreden is kan de wethouder alleen maar in zijn handen klappen en akkoord geven.”

Waar loopt het contact met de omgeving vast?

“Wat mij opvalt, is dat boeren en adviseurs op inhoud en procedures de omgeving willen overtuigen: het mag want het past binnen de kaders. Wanneer de vrouw van de boer bij het gesprek aanschuift gaat de dialoog meer richting gevoel en verbinden. Ze stellen open vragen: ‘wat is jouw zorg?’. Boeren en gevoel is niet altijd een goede combinatie maar wanneer ze realiseren dat het wel belangrijk is, kun je echt stappen maken.

Boeren worden weggezet als een stelletje criminelen die hun eigen zin doordrijven. Ik zou graag zien dat er dadelijk boeren zijn die zelf aan het stuur zitten. Een boer die ontwikkelingsgericht denkt laat het niet gebeuren dat anderen zo over zijn bedrijf spreken.”

Komt het altijd tot een goed einde?

“Wanneer is het goed? Soms is de conclusie van een gesprek met de ondernemer dat zijn locatie geen toekomstperspectief heeft of dat het bouwblok voor de buurt verzet moet worden. Voor mij is een fatsoenlijk gesprek geslaagd wanneer de omwonende snappen waarom een boer doet wat hij doet en als een boer oprecht de zorgen van de omgeving een plek geeft in zijn bedrijfsvoering. Als de noot aan de man is moet je immers altijd een beroep op elkaar kunnen doen!”