We moeten niet de kaas van ons (duurzame) brood laten eten

Dat je als boer met behulp van de bodem voedsel kunt produceren is prachtig, maar wat er tegelijkertijd in de bodem gebeurt, is minstens net zo mooi. De gewassen nemen namelijk CO2 op uit de atmosfeer en zetten dit met behulp van zonlicht (fotosynthese) om naar zuurstof en plantenbiomassa, zoals wortels en bladeren. Een deel van deze koolstof wordt gelekt of uitgescheiden en komt zo in de grond terecht. Deze koolstof wordt opgeslagen in de bodem waar het dan duizenden jaren vast gehouden kan worden. Tenminste, zolang het niet door verstoringen in de bodem, bijvoorbeeld door grondbewerking of drooglegging van natte grond, zoals veengebieden, weer vrijkomt.

Dat je als boer nu al een positieve bijdrage levert aan de CO2-reductie zonder dat je daar iets extra’s voor doet is natuurlijk een mooi gegeven. Maar de kans dat je wel gevraagd gaat worden om iets extra’s te doen om koolstof op te slaan, is waarschijnlijk vrij reëel. De overheid heeft namelijk in het klimaatakkoord gezet dat met duurzaam bodembeheer extra koolstofvastlegging in de bodem moet worden gerealiseerd: 0,5 megaton in 2030. Op zich is het mooi dat we als landbouwsector hier een positieve rol in kunnen vervullen. Het vastleggen van koolstof in de bodem biedt voor de teelt veel voordelen – zoals een vruchtbaardere en gezondere bodem van goede kwaliteit, doordat voedingstoffen en water beter worden vastgehouden – maar daarnaast zou het natuurlijk helemaal mooi zijn als het op korte termijn ook financieel iets oplevert. Vanuit verschillende kanten wordt daarom al gekeken wat voor verdienmodellen er bedacht kunnen worden die hieraan bijdragen. Een veel genoemde optie zijn de Carbon Credits die verkocht kunnen worden aan industrieën die te veel uitstoten. Door middel van de Carbon Credits kunnen deze industrieën hun teveel aan CO2-uitstoot compenseren. Klinkt als een mooi plan, maar de verkochte Credits gaan dan niet meer van de 0,5 megaton af waardoor de sector de doelen van 2030 wellicht niet meer bereikt.

Bedrijven als KLM en Shell pakken het slim aan. Door het betalen van een kleine toeslag over de ticketprijs of door de duurdere V-power brandstof te nemen, kun je als klant ‘jouw’ CO2-uitstoot compenseren. Het geeft je als klant een goed gevoel en hoewel de consument ervoor betaald heeft, behoort deze compensatie op papier nog steeds toe tot de luchtvaart- en olie- en chemie-industrie. Dit zouden we als agrarische sector met hulp vanuit de keten misschien ook kunnen. Duurzaam voedsel dat iets meer kost dan gewone producten, maar waar consumenten hun eigen ‘carbon footprint’ mee kunnen verkleinen. Het geeft ze dus de mogelijkheid om naast duurzame energie en een duurzamere auto ook duurzaam, in Nederland geproduceerd, voedsel te kopen. De teelt van dit duurzamere voedsel vraagt waarschijnlijk hier en daar wel om wat aanpassingen op het gebied van bemesting, grondbewerking en het bouwplan vergeleken met het ‘gewone’ voedsel, maar de opgeslagen koolstof blijft hierbij wel van de sector.

Misschien blijft het bij een mooi plan dat in 2030 consumenten in de supermarkt ook duurzame frietjes kunnen kopen, maar dat de opslag van koolstof de komende jaren een belangrijke rol gaat spelen in de landbouw, staat voor mij wel vast. Dit zorgt gegarandeerd voor mooie kansen, mits we daarbij ons niet de kaas van ons (duurzame) brood laten eten.

 


Leendert Jan Onnes

Binnen het dagelijks bestuur van NAJK is Leendert Jan Onnes verantwoordelijk voor de portefeuille akkerbouw. Onnes heeft samen met zijn vader een akkerbouwbedrijf van 120 hectare in het Groningse Finsterwolde. Met de afgeronde studies internationale bedrijfskunde en Business  Marketing / Marketing Research is Leendert Jan een goede aanvulling op het dagelijks bestuur van NAJK.