CDM: maatwerkaanpak verdient een serieuze kans

Woensdag 31 mei is de Tweede Kamer geïnformeerd over het advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) over de maatwerkaanpak van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (APN). Vanwege vertraging rondom de derogatiebeschikking is het bereik van de maatwerkaanpak behoorlijk ingeperkt. Dit proces heeft ervoor gezorgd dat de CDM een onvolledig beeld had van hoe de maatwerkaanpak zou gaan uitwerken , waardoor een oordeel over de effectiviteit lastig te vormen was. Voor het 7e APN lijkt de maatwerkaanpak nog niet gereed te zijn en zal deze verder moeten worden doorontwikkeld. Voor toekomstig beleid (zoals het 8e APN) blijft het belangrijk om deze doorontwikkeling wel te doen. Zowel de sector als de minister willen naar doelsturing, maar de maatwerkaanpak geeft aan dat nog niet alle geesten rijp zijn hiervoor.

Vertraging
Het traject rondom de ontwikkeling van de maatwerkaanpak kenmerkt zich door vertraging, omdat zaken zoals de invulling van de derogatiebeschikking, maar ook van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB nog niet bekend waren. Deze invulling heeft uiteindelijk grote consequenties gehad voor ondernemers en in het bijzonder ook op de invulling van de maatwerkaanpak. Zo zal de maatwerkaanpak niet gelden als een alternatief voor de verplichting van de vanggewassen op zand- en lössgrond en de bufferstroken, maar zal ook de aanwijzing van met Nutriënten Verontreinigde (NV) gebieden en de daarbij behorende daling van de gebruiksnormen, zoals beschreven in de derogatiebeschikking, een effect hebben op de mogelijkheid om nog te sturen met de maatwerkaanpak.

Inhoudelijk
De CDM concludeerde eerder al dat op basis van de nu beschikbare informatie het onmogelijk is om te beoordelen of de maatwerkaanpak een vergelijkbare effectiviteit heeft als de generieke aanpak. Niet alleen vanwege de maatwerkaanpak zelf, maar ook doordat de generieke aanpak nog niet volledig is uitgewerkt. Echter wanneer gekeken wordt naar grondwater dan ligt daar de WOGWOD-systematiek voor zowel het 7e APN als de maatwerkaanpak aan ten grondslag, voor oppervlaktewater is dit voor beiden expertkennis. De uitgangspunten zijn dus voor beide beleidssporen gelijk. Hieruit valt op te maken dat het 7e APN en de maatwerkaanpak gelijkwaardig aan elkaar zijn. In feite wordt de maatwerkaanpak zelfs strenger beoordeeld dan het 7e APN, want ook bij het generieke 7e APN is sprake van afwenteling en wordt het door alle middelvoorschriften ook complex. De effectiviteit van het generieke beleid wordt dus ook in twijfel getrokken, de effecten hiervan zijn niet zeker en dus niet adequaat te bepalen. Voor beiden, het 7e APN en de maatwerkaanpak, geldt dat er nog veel uitgewerkt moet worden. Met de maatwerkaanpak staat er een methodiek in de steigers om mee door te gaan en verder te ontwikkelen als alternatief voor het generieke beleid dat niet effectief is. Voor de maatwerkaanpak geldt dat de N-residumetingen het geheel sterker maken. Om echt een goede vergelijking te kunnen maken zou er ook in het generieke 7e APN op deze wijze getoetst moeten worden. Tot slot, de CDM merkt op dat de maatwerkaanpak een serieuze kans verdient. Dit is dan ook een aanmoediging om deze wijze van doelenbeleid verder door te ontwikkelen. Zoals de overheid zelf ook merkt bij het uitvoeren van het 7e APN is een aanpak niet in de puntjes geregeld in een half jaar, dus dat verdient verdere uitwerking (zoals de CDM ook mee geeft).

Doorontwikkeling
Op dit moment is het consortium samen met de overheid en wetenschap bezig met het doorontwikkelen van de maatwerkaanpak. Hiervoor is een haalbaarheidsonderzoek gestart met als doel om expliciet te onderzoeken of en hoe de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van de maatwerkaanpak, specifiek het vaststellen van het N-bodemoverschot, ingevuld kan worden en wat dit betekent voor het totaalpakket en de invoering van de maatwerkaanpak. Zowel de sector als minister Adema zijn voorstander van doelsturing. De maatwerkaanpak kan een eerste voorbeeld van doelsturing zijn. Andere dossiers (zoals KPI’s kringlooplandbouw, instrumentarium GLB, Fieldlabs van de Innovatiegazant) bewegen ook richting doelsturing.

Conclusie
Wanneer beleid gebaseerd op doelsturing serieus wordt genomen, moeten sector en overheid ook stappen zetten in die richting. Dat betekent doelen formuleren, boeren stimuleren de doelen te halen en monitoring in gang zetten, alsmede consequenties formuleren voor wanneer de doelen niet gehaald worden. Doelsturing doet een beroep op de kennis en het ondernemerschap van boeren. Als de overheid daar gebruik van weet te maken in plaats van generieke maatregelen uit te rollen waar niet altijd draagvlak voor is, worden de doelen naar onze mening sneller gehaald.